zaterdag 9 maart 2013

Over Cocaïne, Hingsbaek, “Joobärg" , "Jüüt" en Backusvês.



Donderdag 7 maart hadden we weer afgesproken. Trouw stond Gerard onder het viaduct  Roermondsepoort in Venlo een appeltje te verorberen toen ik precies op tijd bij hem belandde.
Waar gaan we heen? Wachtendonk stelde ik voor en zo geschiedde.
Via de Leutherweg naar de grote hei en langs Birkenhof – we zijn er eerlijk niet geweest – richting Hinsbeck.
Hier in de bossen maakte ik Gerard attent op een extra krachtdrank: ik had een voorraad wit poeder, het leek wel cocaïne , gekocht en een deel opgelost in de bidon. Gerard sloeg gelijk op hol door te veronderstellen dat je met deze toverdrank nu wel alle cols achterwaarts met twee vingers in de neus kon overwinnen… Bizarre fantasie heeft die vent toch. Ik zal hem hieraan houden als we de Pyreneeën beklimmen.

Vanaf 1970 hoort Hinsbeck tot de nieuwe stad Nettetal.
In 1221 dook de naam “Hensbec”  voor het eerst op, in 1238 werd het Heingstbeche, in 1288 Henxbeke en rond 1300 werd het Hengesbeke.
Als je de dialecten een beetje kent in het Overkwartier Gelder dan zie je onmiddellijk dat het dorp de naam draagt van “beek der hengsten”. In het Tegels dialect spreek je ook nog over “einen hings” en “ein bae-ek”. Met het Tegels dialect kun je je goed verstaanbaar maken met iemand die het Hinsbecker dialect spreekt.
Tot de 17e eeuw waren er voornamelijk moerassen en eiken – en beukenbossen.
Maar toen er turf werd gewonnen, ontstonden de huidige “Seen” en veranderde het landschap drastisch.
De bomen werden gekapt voor eigen gebruik en om ruimte voor het vee te creëren , in de 18e eeuw werden er vele dennen aangeplant tussen de ontstane heidevelden. Iemand uit 1500 zou het landschap nu niet meer herkennen.
Op de Hinsbecker heide is eeuwenlang recht gesproken. Er was zelfs een Galgenberg maar de galg stond op de “Goldberg”  ; het is een slechte vertaling van het oude woord “Joolbeärg” . Jool betekent namelijk galg in het oude dialect. In 1716 en 1740 hebben de laatste “Hinrichtingen “ plaatsgevonden. Op de onbeboste heuvels waren de gehangenen van veraf te zien… En daar koetsen wij op onze koga’s nu tussendoor. Onder aan het heideveld kwamen we langs de zogenaamde “Jeestekull” , zoiets als geestenkuil. Hier zouden de overblijfselen van de gehangenen zijn ingeworpen.

Merkwaardig is dat in ons dialect o.a. de “j” en de “g”vaak verwisseld zijn: in Tegelen zeggen ze “Det geit waal goot” ; in het dialect van Hinsbeck en Kaldenkirchen zegt men “det jeit waal joot”.
Ook in het “platkölsj” spreekt men dit zo uit.
Midden in het dorp stond het bronzen standbeeld van “Hänsbecker jüüt” .
Na wat gepuzzel lazen we de volgende tekst:
“Hinsbecker symbool voor linnenbleker. Die met zijn jüüt niet alleen het linnen maar ook met diepzinnige humor anderen nat maakt zonder zelf nat te worden” .
Beeldhouwster Loni Kreuder heeft het mooie en gevoelige beeld in 1992 gemaakt.
Op een oude pentekening ontdekte ik hoe vroeger met de “Jüüt” gewerkt werd.

Er is zelfs een Jüütlied”gemaakt:

Strophe
Wör send Hänsbäcker Jüüte,
habben emmer joue Moot.
Jont op, wie`n paar Beschüüte,
dat deet dat Jüütenbloot.
Överool jäven`t Kaiemüüte,
överool Mensche, jruet on kleen.
Maar orijinale Jüüte,
en Hänsbäck jonz alleen.
Refrain
Dröm Jüüte lot os vroi-e,
su-e ächt no Jüütenaart,
dat vör Vroid dä Petrus
sich schtrikt dä jriisen Baart.
Sue maake wör dän Härjott
beschimmt de jrötsde Iir.
Wän wör os net mör vroie,
send wär kän Jüüte miir.

Vertaling:
"Wij zijn de Hinsbecker "Jüüte",
hebben altijd goede moed.
We gaan op,
als een paar beschuiten,
dat doet het Juutenbloed.
Overal zijn er keien,
overal zijn er mensen,
groot en klein.
Maar oorspronkelijke "Jüüte",
zijn er alleen in Hinsbeck.

Refrein:
Daarom Jüüte, laat ons vrolijk zijn.
zo echt, naar Jüütenaard.
Dat van vreugde Petrus,
zich een witte baard schrikt.
Zo geven wij dan Heer God,
beslist de grootste eer,
Als wij geen plezier meer maken,
Zijn wij geen "Jüüte meer.

.
Vlak bij het beeld was een wapenhandel gevestigd. Dat verwacht je niet in zo’n stil dorpje.

Nadat we de heuvel richting de molen hadden beklommen, een stijgingspercentage van 9% schatte Gerard, belandden we via het dal vlak langs de Andreasbrunne. De heilige Amandus zou hier vanaf 647 begonnen zijn onze voorouders proberen te kerstenen. Dan kon hij nu gerust terugkomen.
De bron wordt in de volksmond “Hellijepöttche”  genoemd, “heiligenputje”  vrij vertaald.
Via bewegwijzerde fietspaden koersten we richting Wachtendonk. Onderweg nog een paartje geelgorzen gezien, veel bloeiende sneeuwklokjes in de bermen, aangeplant dat was te zien.
Maar ook kwamen we voorbij een huis waarvan de tuin en de gevels versierd waren met bizarre poppen, oud speelgoed, een oude bedstede als bloembak tegen de gevel, een oude baskule op de tuinmuur. Niemand was er te zien om uitleg te vragen en nog steeds weet ik niet de beweegreden van de bewoners. Wel heel apart en eigenlijk ook heel grappig.
Diverse keren staken we de Nette over, het lokale riviertje dat de naamgever is van Netttal.

En daar doemde het heel oude en onder “Denkmalschuts” staande dorp Wachtendonk op.
Tot aan de Franse tijd was het zelfs een stad, een verlies waar de inwoners nu nog om treuren.

De Vogt van Geisseren liet zich door zijn gehorigen in de 12e  eeuw op een zogenaamde “Donk” midden in de moerassen tussen de Niers en Nette, een burcht bouwen, Vogtendonk.
Dat veranderde in de loop der eeuwen in Wachtendonk.
Wachtendonk is ook meegesleept in de Tachtigjarige oorlog die de Nederlanden met Spanje voerden. De burcht is vaak belegerd geweest en werd een van de belangrijkste militaire steunpunten in het Gelderse Overkwartier.
In 1607 werd de burcht gesloopt door de Spanjaarden en werd het plaatsje neutraal gebied.
Vele huizen dateren uit de 17e eeuw en staan onder “Denkmalschutz”.
De Pastorie uit 1711 was een plaatje.
Vlak bij een ongeveer 110-jarige eik bloeide de schoenmakersplant, pal naast de ingang tot de pastorie.
Honger hadden we en al gauw hadden we een bankje gevonden waar we onze boterhammen met gebraden ei en pindakaas in de knorrende magen konden dirigeren. Je moet de man met de hamer voor zijn.
Na enig gezoek weer de bordjes richting Venlo gevonden en na een constant tempo van 18 km p.u. - niet zo veel maar wel met tegenwind -  bereikten we de grens.
En daar lag Backus: DE vispsecialist van de euregio. Vroeger, in de 17e eeuw was de naam Backhuys, een apart gebouwtje waar gebakken werd. In Venlo wonen wel 143 “Backussen”.
Er was maar een half woord nodig om Gerard over te halen voor een visstop en na enig overleg over cholesterol en zo, liet hij zich verleiden een gerookte haring te assimileren, met de huid erbij. Je zou zeggen met huid en haar maar hier dus met huid en zonder graad en toch met Graad.
Aldus zakte het cholesterolgehalte bij Gerard weer naar een acceptabel peil.
Maar ja, vis moet zwemmen dus al snel nestelden we ons op het terrasje bij Den Dorstigen Haen en dat was net op tijd om de vis weer te leren zwemmen.
Gerard zwaaide via de stadbrug af richting Grubbenvorst en zelf koerste ik via het fietspad langs de Maas richting Steijl. Langs de Aalsbeek en 54 km verder terug thuis.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten