Donderdag 7 maart hadden we weer afgesproken. Trouw stond
Gerard onder het viaduct Roermondsepoort
in Venlo een appeltje te verorberen toen ik precies op tijd bij hem belandde.
Waar gaan we heen? Wachtendonk stelde ik voor en zo geschiedde.
Via de Leutherweg naar de grote hei en langs Birkenhof –
we zijn er eerlijk niet geweest – richting Hinsbeck.
Hier in de bossen maakte ik Gerard attent op een extra
krachtdrank: ik had een voorraad wit poeder, het leek wel cocaïne , gekocht en
een deel opgelost in de bidon. Gerard sloeg gelijk op hol door te
veronderstellen dat je met deze toverdrank nu wel alle cols achterwaarts met
twee vingers in de neus kon overwinnen… Bizarre fantasie heeft die vent toch.
Ik zal hem hieraan houden als we de Pyreneeën beklimmen.
Vanaf 1970 hoort Hinsbeck tot de nieuwe stad Nettetal.
In 1221 dook de naam “Hensbec” voor het eerst op, in 1238 werd het
Heingstbeche, in 1288 Henxbeke en rond 1300 werd het Hengesbeke.
Als je de dialecten een beetje kent in het Overkwartier
Gelder dan zie je onmiddellijk dat het dorp de naam draagt van “beek der
hengsten”. In het Tegels dialect spreek je ook nog over “einen hings” en “ein
bae-ek”. Met het Tegels dialect kun je je goed verstaanbaar maken met iemand
die het Hinsbecker dialect spreekt.
Tot de 17e eeuw waren er voornamelijk
moerassen en eiken – en beukenbossen.
Maar toen er turf werd gewonnen, ontstonden de huidige
“Seen” en veranderde het landschap drastisch.
De bomen werden gekapt voor eigen gebruik en om ruimte
voor het vee te creëren , in de 18e eeuw werden er vele dennen
aangeplant tussen de ontstane heidevelden. Iemand uit 1500 zou het landschap nu
niet meer herkennen.
Op de Hinsbecker heide is eeuwenlang recht gesproken. Er
was zelfs een Galgenberg maar de galg stond op de “Goldberg” ; het is een slechte vertaling van het oude
woord “Joolbeärg” . Jool betekent namelijk galg in het oude dialect. In 1716 en
1740 hebben de laatste “Hinrichtingen “ plaatsgevonden. Op de onbeboste heuvels
waren de gehangenen van veraf te zien… En daar koetsen wij op onze koga’s nu
tussendoor. Onder aan het heideveld kwamen we langs de zogenaamde “Jeestekull”
, zoiets als geestenkuil. Hier zouden de overblijfselen van de gehangenen zijn ingeworpen.
Merkwaardig is dat in ons dialect o.a. de “j” en de “g”vaak verwisseld zijn: in Tegelen zeggen ze “Det geit waal goot” ; in het dialect van Hinsbeck en Kaldenkirchen zegt men “det jeit waal joot”.
Merkwaardig is dat in ons dialect o.a. de “j” en de “g”vaak verwisseld zijn: in Tegelen zeggen ze “Det geit waal goot” ; in het dialect van Hinsbeck en Kaldenkirchen zegt men “det jeit waal joot”.
Ook in het “platkölsj” spreekt men dit zo uit.
Midden in het dorp stond het bronzen standbeeld van
“Hänsbecker jüüt” .
Na wat gepuzzel lazen we de volgende tekst:
“Hinsbecker symbool voor linnenbleker. Die met zijn jüüt
niet alleen het linnen maar ook met diepzinnige humor anderen nat maakt zonder
zelf nat te worden” .
Beeldhouwster Loni Kreuder heeft het mooie en gevoelige beeld in
1992 gemaakt.
Op een oude pentekening ontdekte ik hoe vroeger met de
“Jüüt” gewerkt werd.
Er is zelfs een Jüütlied”gemaakt:
Strophe
Wör send Hänsbäcker Jüüte,
habben emmer joue Moot.
Jont op, wie`n paar Beschüüte,
dat deet dat Jüütenbloot.
Överool jäven`t Kaiemüüte,
överool Mensche, jruet on kleen.
Maar orijinale Jüüte,
en Hänsbäck jonz alleen.
habben emmer joue Moot.
Jont op, wie`n paar Beschüüte,
dat deet dat Jüütenbloot.
Överool jäven`t Kaiemüüte,
överool Mensche, jruet on kleen.
Maar orijinale Jüüte,
en Hänsbäck jonz alleen.
Refrain
Dröm Jüüte lot os vroi-e,
su-e ächt no Jüütenaart,
dat vör Vroid dä Petrus
sich schtrikt dä jriisen Baart.
Sue maake wör dän Härjott
beschimmt de jrötsde Iir.
Wän wör os net mör vroie,
send wär kän Jüüte miir.
su-e ächt no Jüütenaart,
dat vör Vroid dä Petrus
sich schtrikt dä jriisen Baart.
Sue maake wör dän Härjott
beschimmt de jrötsde Iir.
Wän wör os net mör vroie,
send wär kän Jüüte miir.
Vertaling:
"Wij zijn de Hinsbecker "Jüüte",
hebben altijd goede moed.
We gaan op,
als een paar beschuiten,
dat doet het Juutenbloed.
Overal zijn er keien,
overal zijn er mensen,
groot en klein.
Maar oorspronkelijke "Jüüte",
zijn er alleen in Hinsbeck.
Refrein:
Daarom Jüüte, laat ons vrolijk zijn.
zo echt, naar Jüütenaard.
Dat van vreugde Petrus,
zich een witte baard schrikt.
Zo geven wij dan Heer God,
beslist de grootste eer,
Als wij geen plezier meer maken,
Zijn wij geen "Jüüte meer.
.
Vlak bij het beeld was een wapenhandel gevestigd. Dat
verwacht je niet in zo’n stil dorpje.
Nadat we de heuvel richting de molen hadden beklommen,
een stijgingspercentage van 9% schatte Gerard, belandden we via het dal vlak
langs de Andreasbrunne. De heilige Amandus zou hier vanaf 647 begonnen zijn
onze voorouders proberen te kerstenen. Dan kon hij nu gerust terugkomen.
De bron wordt in de volksmond “Hellijepöttche” genoemd, “heiligenputje” vrij vertaald.
Via bewegwijzerde fietspaden koersten we richting
Wachtendonk. Onderweg nog een paartje geelgorzen gezien, veel bloeiende
sneeuwklokjes in de bermen, aangeplant dat was te zien.
Maar ook kwamen we voorbij een huis waarvan de tuin en de
gevels versierd waren met bizarre poppen, oud speelgoed, een oude bedstede als
bloembak tegen de gevel, een oude baskule op de tuinmuur. Niemand was er te
zien om uitleg te vragen en nog steeds weet ik niet de beweegreden van de
bewoners. Wel heel apart en eigenlijk ook heel grappig.
Diverse keren staken we de Nette over, het lokale
riviertje dat de naamgever is van Netttal.
Tot aan de Franse tijd was het zelfs een stad, een
verlies waar de inwoners nu nog om treuren.
De Vogt van Geisseren liet zich door zijn gehorigen in de
12e eeuw op een zogenaamde
“Donk” midden in de moerassen tussen de Niers en Nette, een burcht bouwen,
Vogtendonk.
Dat veranderde in de loop der eeuwen in Wachtendonk.
Wachtendonk is ook meegesleept in de Tachtigjarige oorlog
die de Nederlanden met Spanje voerden. De burcht is vaak belegerd geweest en
werd een van de belangrijkste militaire steunpunten in het Gelderse
Overkwartier.
Vele huizen dateren uit de 17e eeuw en staan
onder “Denkmalschutz”.
De Pastorie uit 1711 was een plaatje.
Vlak bij een ongeveer 110-jarige eik bloeide de
schoenmakersplant, pal naast de ingang tot de pastorie.
Honger hadden we en al gauw hadden we een bankje gevonden
waar we onze boterhammen met gebraden ei en pindakaas in de knorrende magen
konden dirigeren. Je moet de man met de hamer voor zijn.
Na enig gezoek weer de bordjes richting Venlo gevonden en
na een constant tempo van 18 km p.u. - niet zo veel maar wel met tegenwind - bereikten we de grens.
En daar lag Backus: DE vispsecialist van de euregio.
Vroeger, in de 17e eeuw was de naam Backhuys, een apart gebouwtje
waar gebakken werd. In Venlo wonen wel 143 “Backussen”.
Er was maar een half woord nodig om Gerard over te halen
voor een visstop en na enig overleg over cholesterol en zo, liet hij zich verleiden
een gerookte haring te assimileren, met de huid erbij. Je zou zeggen met huid
en haar maar hier dus met huid en zonder graad en toch met Graad.
Aldus zakte het cholesterolgehalte bij Gerard weer naar
een acceptabel peil.
Maar ja, vis moet zwemmen dus al snel nestelden we ons op
het terrasje bij Den Dorstigen Haen en dat was net op tijd om de vis weer te leren
zwemmen.
Gerard zwaaide via de stadbrug af richting Grubbenvorst
en zelf koerste ik via het fietspad langs de Maas richting Steijl. Langs de
Aalsbeek en 54 km verder terug thuis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten